donderdag 25 april 2013

De hulp

Het leven in Singapore komt met gemakken. In de vorm van goedkope, de hele dag beschikbare, huishoudelijke hulp. De welgestelde, of zelfs maar gemiddeld gestelde, Singaporese huisvrouw hoeft zich niet bezig te houden met beslommeringen als de was, vloeren dweilen of de boodschappen. Zo is er meer tijd voor belangrijker zaken. Koffie drinken bijvoorbeeld, met vriendinnen.

Terwijl de kinderen het houten winkeltje in de hoek van de woonkamer leegkopen, de poppenwagen rondrijden, of torens van duplo kraaiend omgooien, schenk ik hun moeders nog eens bij met ijsthee. Een vriendin veegt haar voorhoofd af. Warm vandaag. Ik presenteer mijn zelfgemaakte Hollandse ontbijtkoek, die geproefd en goedgekeurd wordt door de Engelse, Australische en Indiase aanwezigen. We praten over bakken. Koken.

En al gauw, over de hulp. 

De Australische vriendin is al aan haar derde. Of ze kunnen niet schoonmaken, of ze hebben geen overwicht op de kinderen, moppert ze. Ze heeft ook altijd pech. De andere, Indiase, verteld over haar nieuwe hulp, die zes jaar bij een Indiaas gezin werkte, en alles aan benodigde kooktechnieken kende, zei ze. Tot mijn vriendin haar vroeg chapati’s te rollen, met een deegroller. De Filipijnse rolde alleen haar ogen. Waar was de elektrische chapatimaker? Van de vegetarische keuken die mijn vriendin verwachtte begreep het meisje weinig, en ze overwoog haar een cursus te laten volgen. Kookcursussen voor de hulp worden overal aangeboden in Singapore. Westers eten, Chinees, Indiaas, Japans of Koreaans, wat de werkgever ook het liefste eet. 


Ik weet niet of er een cursus bestaat die die van mij iets kan brengen, verzucht de Engelse, ze kan eieren laten aanbranden. We knikken al, maar ze roept, nee, echt, letterlijk. Ze had de eieren een uur laten koken, tot het water weg en de pan zwart was. Mijn vriendin zucht nog eens, ze is zo leuk met de kinderen. 



Klagen over de hulp. Het beschrevene is onschuldig vergeleken met meer dat ik aanhoorde. In deze ongemakkelijke, maar toch heel menselijke, gesprekken worden de oude koloniale pijnpunten van deze hypermoderne stad wrang blootgelegd. De meisjes, die uit heel arme en afgelegen dorpen uit de Filipijnen of Indonesië komen, hebben vaak weinig gemeen met hun Chinese, Indiase of Westerse werkgevers. 



Ik klaag, liever, niet mee. Maar ik ben ook maar een mens, de zon is heet en de ijsthee koel. Mijn grootste klacht? Indah kan te goed koken. En ze doet het zo graag. Ik had me voorgenomen het zelf te blijven doen, maar vaak ben ik in de tropische hitte lui of moe. De middagen zijn vol met zwemles, ballet en voetbal, en kooktijd voor de volwassenen valt steevast samen met de kinderbedtijd, die ik liever niet uit handen geef. Dus laat ik Indah, als die met glimmende pretogen vraagt wat ze vanavond klaar mag maken, veel te vaak de eer. Elk recept dat ik haar geef maakt ze feilloos na, beter dan ikzelf, die me aan geen recept houden kan. Zelfs van mijn, ‘doe maar wat leuks met aubergine en gember’ weet ze wat te maken.

Het beste koken we samen, haar Aziatische ervaring en uitmuntende snijkunsten gekoppeld aan mijn Westerse en technische kennis. We zijn een goed team, mijn Indonesische hulp en ik. In onze keuken creëren we echte ‘fusion’.



Ditzelfde verhaal, maar dan met een lekker recept van Indah voor vis in ketjap manis, vind je ook hier

maandag 15 april 2013

De mooiste speeltuin

Het werd tijd onze peuters en kleuters wat cultuur bij te brengen en we boekten een reis van vijf dagen naar Cambodja, om de beroemde tempels van Angkor Wat te bezichtigen. Bij het inpakken bladeren we door de reisgids, en lezen dat April de heetste maand van het jaar is. Veertig graden in de schaduw. Minstens.

De hitte schrikt ons niet af, en om half acht gaan we op pad, vroeg wakker waren we toch al, en nu is het nog koel. Mr Ouch, chauffeur van onze tuk tuk, een karretje met twee bankjes achter een stevige brommer, zal ons deze week heen en weer tuffen. Met de hete wind in ons haar, rood stof overal, proberen we peuterhandjes en pinguïns binnenboord te houden.

We lopen het park van Angkor Wat door en de indrukwekkende toegangspoort in. Tijm rent meteen een stapel zandstenen blokken op. ‘Kom Linde, klimmen!’
In de tempels, met hun galerijen, trappen en torens kun je heerlijk dwalen en klauteren. Het is de mooiste speeltuin van de wereld.

Allemaal klimmen we hoger, de torens op, en om elke hoek wordt het prachtiger. Schitterende reliëfs en beelden zijn uitgekerfd in zandsteen, bijna een millennium oud. Danseressen met sierlijk gekrulde vingers. Mysterieus glimlachende boeddha’s. Grimassende leeuwen. Ik wijs naar een hele steile trap, op de top van deze deels boeddhistische, deels hindoestaanse tempel, zo steil dat kinderen er niet op mogen, en ik lees voor uit de gids, dat die zo steil is, omdat de weg naar god nu eenmaal moeilijk is.

‘Waarom is de weg naar god moeilijk?’ vraagt Tijm.
Ik zucht en denk na. ‘Omdat de weg naar god gaat door lief te zijn,’ suggereer ik, ‘en omdat het voor veel mensen makkelijker is om stout te zijn.’
Tijm knikt, en ik ben blij dat hij niet verder vraagt. Vandaag tenminste niet. Op deze prachtige plek.

De volgende dag, bij een zijtempel van de Bayon in het Angkor Thom complex, zien we een net zo steile, maar veel kortere trap. Hier geen hek of bord met geboden, en natuurlijk moet Tijm naar boven. Daarna Linde, en als die terug is roept Jasmijn, net twee, in haar zangerige stemmetje ‘en nu ik, papa’.
Als Jasmijn weer beneden is krijgt ze applaus van een groep Koreaanse toeristen, en trots poseert ze voor hun knippende Ipads. Ze lachen, maar zelf durven ze niet.

Tijm en Linde zijn alweer verder, een stapel blokken op, en ik ren achter ze aan voor er ongelukken gebeuren, met de kinderen of de duizend jaar oude tempel.
‘Kom ook mama,’ roept Tijm. ‘Ik ben al op level twee.’
Even later hebben we allemaal level dertien bereikt en is het game over. Het mooiste spel dat we ooit speelden.

We zien meer tempels, nog veel meer, elke ochtend, tot het te heet wordt en Mr Ouch ons terugbrengt naar ons hotel met het kleine zwembadje op de binnenplaats, waar we de hitte van de middag uitzitten tot het tijd wordt voor een rustig tochtje in de tuk tuk, en de Cambodjaanse keuken eens te gaan proberen.

Na veel klimmen, over boomwortels en stenen, dwalen, slingeren aan lianen, wordt op de laatste dag verzucht, niet nog een tempel, mama, alsjeblieft. Genoeg. Te moe om te lopen in de hitte brengt de tuk tuk uitkomst, en we rijden rond en rond, tot we alles gezien hebben.

Dan staan we weer op het vliegveld van Siem Reap voor de vlucht naar huis. We hebben zo veel gezien. We hebben zo veel geklommen. Het leukste van de vakantie? De kinderen weten het wel. De tuk tuk, roepen ze, unaniem.



Jaja, jullie willen foto's zien... dat mag...
Kijk maar gauw op mijn Facebook pagina