donderdag 28 maart 2013

Gratis massage

‘Ik heb een voucher,’ zeg ik, het papiertje naar voren stekend, ‘voor een gratis massage.’
De oudere Chinese dame knikt, pakt het papiertje aan, en krabbelt wat in een boek.
Deze kant, wijst ze naar een gang met kleine kamertjes, afgeschermd door gordijntjes.
‘Wacht even,’ roep ik, wijzend naar de menukaart boven de balie.
‘Ik wil graag de aromatherapie olie. Kijk, die, voor vijf dollar extra.’
De dame schuifelt terug. Langzaam pakt ze mijn voucher op, staart ernaar.
‘Nee,’ schudt ze, ‘dit is voor een gewone massage.’
‘Ja, dat snap ik,’ antwoord ik. ‘Maar ik wil wel bijbetalen, die vijf dollar, dat is geen probleem.’
Ik wijs weer naar het bord, waar het duidelijk staat. De prijs voor een gewone massage. En de top-up, naar aromatherapie olie. Voor vijf dollar extra.
Ze schudt haar hoofd, staart nog eens naar het papiertje, en zegt gedecideerd:
‘Nee. Geen top-up mogelijk bij gratis massage.’
Ik wil in discussie gaan. Ik wil vragen of ze dan geen geld aan me wil verdienen, of ze niet snapt dat het nut van gratis massages aanbieden ligt in het zoveel mogelijk extra’s weten te slijten aan de klant, dat ze klantvriendelijk moet zijn om me aan zich te binden, zodat ik terugkom voor een betaalde sessie, en zo weet ik nog wel wat rationele argumenten.

Maar ik zie in haar ogen dat ik met rationele argumenten niet ga winnen. Deze voucher is voor een gewone massage. Exclusief extra’s.

Dit is Singapore.

Even later, in mijn eigen hokje, droogt het massagemeisje mijn voeten af na het gratis bijgeleverde voetbad. 


‘U wil aroma olie, toch, mevrouw?’ vraagt ze in aarzelend Engels.
Ik knik. ‘Maar dat is niet mogelijk, begreep ik al, het maakt niet uit.’
Het meisje glimlacht, en schudt haar hoofd.
‘Kan wel. Maakt niet uit. Ik pak andere olie.’
Ze wijst naar twee flessen, naast elkaar op een plank.
Ik kijk haar aarzelend aan.
‘Mag dat wel?’ vraag ik voorzichtig.
‘Aroma olie geen probleem,’ lacht ze weer.
‘Maar. Niet vertellen aan mijn baas.’

Nu lachen we allebei, de samenzweerders. Ze masseert me, en ik geniet van de aanraking en de geur. De vijf dollar die ik haar aanbied wil ze niet accepteren.

Ook dit is Singapore. 


Als ik naar buiten loop ben ik even ben ik bang dat de oude bazin de aromatherapie olie op mijn huid kan ruiken. Ik ben bang voor het vriendelijke meisje, maar de bazin loopt glimlachend langs me heen. Dan besef ik me dat het meisje gelijk heeft, dat het niet uitmaakt. Ook niet voor de bazin. Wat ze niet ziet, vindt ze goed. Ruiken is nog geen weten, is geen bewijs, ze kan het wegstoppen en negeren. Zolang niemand het haar verteld heeft ze niets fout gedaan en kan niemand haar iets maken. Ik houd dus mijn mond en zeg vriendelijk gedag.

vrijdag 22 maart 2013

In de verte

We hadden bezoek uit Nederland, winterbleek. Er was zon nodig dus we gingen naar het strand. Onderweg, in de auto, spetterden er al wat spatjes op de ruit. We tuurden naar de lucht. In de verte zweemde blauw, dus we reden door.

Om het bezoek, dat maar een dagje had, in één oogopslag heel Singapore te laten zien, gingen we met de kabelbaan. De regen spette vrolijk door maar in de verte bleef het blauw.

We parkeerden, laadden kinderen, handdoeken en emmertjes uit en verdeelden ons onder twee paraplu’s. Over Mount Faber liepen we naar de kabelbaanstation. Tijm en Linde stampten door de plassen. Jasmijn bleef als enige droog onder het zeildoek van haar buggy.

In de eitjes zaten we droog en keken onze ogen uit. We zagen de puntige skyline van Singapore’s Central Business District en de allerhoogste toren, met papa’s kantoor op de zestigste verdieping. Diep onder ons het dikke groen van Mount Faber Park, met hier en daar gestrooide zwart-witte huizen, waar mama zo graag zou wonen. In de verte telden we onmetelijke rijen flats. Nog meer flats. De havens, de overslag met zijn hijskranen, waar de containers opgestapeld zijn als de appartementen van de HDB flats.

In de verte, achter de wolken, lonkten de zee en preteiland Sentosa onder een blauwe lucht. Daarachter olietankers, raffinaderijen, mooi of niet, wel de reden dat we hier kunnen wonen, dat ons bezoek hier moest zijn.

We zeilden over een winkelcentrum, een cruise schip en een pretpark, waar we dolfijnen zagen en kinderen die in rubberen banden door glijbanen voeren en toen waren we er. In de verte was het nog steeds blauw. Maar ook op Sentosa regende het. We liepen langs de Merlion, half leeuw, half vis, langs de lange Gaudi fontein, tot we bij het strand kwamen. Tijm en Linde waren inmiddels natter dan de zee. In de verte, boven de zee, bleef het blauw.

In de strandtent COASTES, die zo lijkt op een Europese, en waar het altijd vol zit met Nederlandse, Franse en Engelse expats, was het druk. In de druppende regen zwommen kinderen in de branding, de ouders onder paraplu’s in het zand. Het terras, tenminste dat deel onder het afdak, was barstens vol. Met moeite vonden we een plekje, en Tijm en Linde en Jasmijn deden hun natte kleren uit en droge zwembroeken aan. Al snel waren ook die nat.

We dronken koffie en lime juice en keken naar de lucht. In de verte bleef het blauw. Iedereen keek met ons mee, net als ons denkend, het klaart wel op, we houden vol. Ook Tijm, Linde, Jasmijn en Roel doken in de zee. Nat waren ze toch en de zee was warm.

Af en toe klaarde het, even, op, maar steeds begon het weer. Langzaam, een voor een, haakten families af. Toen de donder klonk stroomde de zee, en niet veel later het terras, leeg. We aten nog een frietje en we gaven het op.

Met Tijm gewikkeld in een handdoek en Linde in mijn pareo namen we het treintje terug naar het station van de kabelbaan. Het miezerde een beetje. In de verte bleef het blauw.

maandag 11 maart 2013

In de bus

Elke ochtend pakt ze haar rugzak, stopt haar waterfles erin en hijst hem op haar rug. Met Tijm en Linde loopt ze de trap af, zet haar tas bij de trap en gaat spelen. Steppend, fietsend, rennend, of leuterend, wachten we met alle buren en buurkinderen, elke ochtend weer, op de verschillende schoolbussen.
Als de oranje-wit-blauwe Hollandse bus om de hoek komt, pakken Tijm en Linde hun buskaart, hun koelboxen en stappen in. Ook Jasmijn. De auntie in de bus lacht, zet haar neer op een stoel. Wij lachen ook, we zwaaien. En, voor de bus gaat rijden, halen we Jasmijn er weer uit.

Ze was nog geen twee, ze mocht niet mee.
Woedend, was ze.

Dan is het zover, Jasmijn wordt twee. Jasmijn mag naar de peuterschool, twee ochtenden. Ik breng haar weg. De eerste ochtend klampt ze zich aan mijn been. Maar ik blijf en Jasmijn gaat puzzelen, af en toe omkijkend of ik er nog wel ben, tot er gegymnastiekt wordt en ze het niet langer kan laten, ze rent en klimt mee, me trots negerend. De volgende keer zwaait ze me bij het wegbrengen gedag, dag mama, en gaat spelen. Bij het ophalen loopt ze in de rij naar de bus, ik kan haar net op tijd, verongelijkt, meetrekken naar de auto. De week erop staat ze ’s ochtends weer bij de bus.

Nu was ze twee, maar ze mocht nog steeds niet mee.
Woedend, was ze.

Ik breng haar met de auto weg. Zo’n klein meisje in zo’n grote bus. Ik wil betrokken zijn, de school zien en voelen, een praatje maken met de juf, met andere moeders, wat ik zo mis bij de oudste twee. Ik ben blij met de tijd voor mezelf. Blij niet de hele dag in de auto te zitten, te brengen en halen, op al die verschillende tijden. Maar toch. Zo onafhankelijk, zo jong al? Ik weet het niet.

Jasmijn wel. Tweejarigen zijn zo verschrikkelijk intens. Intens vervelend. Intens lief. Zo klein en al zo volwassen. Praten is peutergebrabbel van halve woorden tot hele zinnen, soms helder, soms frustrerend onverstaanbaar. Al begrijpen wij het niet altijd, Jasmijn weet precies wat ze wil. Geen luier aan. Heel lang op de wc zitten zonder iets te doen. Geen jurken dragen maar shorts. Tijm’s pinguïn. Pipi Langkous kijken. Ze wijst, ze roept, ze duwt, op wat voor manier dan ook zorgt ze dat we weten wat ze bedoelt. Grote tranen springen uit haar ogen als ze niet krijgt wat ze wil. Het huis vult zich met gehuil. Tien, twintig minuten lang als het moet. Ze wil het en ze wil het nu.

Ze wil in de bus. Dus strijk ik mijn hand over mijn hart en ze mag. Zelden heb ik een peuter zo trots, zo blij, een bus zien bestijgen. Ze zwaait uit het raampje, naast grote broer en zus. Papa en ik zwaaien terug, de bus na, waarin onze kinderen wegrijden. Vijf, drie en net twee jaar oud. 

maandag 4 maart 2013

Spelen of spellen?

Op mijn beeldscherm prijkt een verhaal. Ik ga zitten en ik lees.

De reesautoos gingu vat dringkun. Omdat zu ha dorst.
Teon gingu naar de rees baan. 54321 start de rode ging.
teon haalden en andere 00too roode ootoo in
Teon was het aguloopun.

Een jaar geleden klaagden we over het Engelse onderwijs. Over kinderen van vier en net vijf die in schoolbanken worden gedwongen te zitten en te leren. Te leren lezen, schrijven, en rekenen. Dat vonden we maar niets, want kleuters moesten spelen. Spelenderwijs leren.

We verhuisden naar de andere kant van de wereld en kozen voor een Hollandse School. Terwijl Tijm’s Engelse vriendjes in hun reception klas woorden leerden, en op de kerstkaarten al stoere verhalen schreven, speelde Tijm in de bouwhoek en de huishoek van groep twee. Hij leerde letters die hij al kende, en vreemde, nieuwe combinaties. De a die in het Engels e heet en op school ah, en die er anders uitziet als je hem schrijft dan als je hem typt. De oe die net zo klinkt als de Engelse oo. De tuh die mama tee noemt en de Engelse juf thie. De eh die soms als een éh klinkt, soms als een uh en soms als een èh. Die als hij groot is een hark is en klein een ronde kronkel.

Thuis lezen we over Pim, en Nies, en Hop on Pop en Tijm kan het wel, maar heeft er het geduld niet voor. Mama leest het sneller voor. Schrijven, dat wil Tijm. Boeken maken, net als mama. Hij heeft het zichzelf geleerd. Met stiften, pennen en potloden krabbelt hij pagina’s vol. Namen, dieren, dingen. Overgeschreven of uit zijn hoofd. Ook het beeldscherm typt hij keer op keer vol, wat mama dan moet uitprinten zodat hij de plaatjes erbij kan kleuren en alles aan elkaar kan nieten tot een echt boek. Kom mama, roept hij weer, print mijn boek uit.

Mama, die voor het beeldscherm de deleteknop al wil indrukken en de woorden wil verbeteren. Maar die zich inhoudt, want Tijm’s fonetische Nederlands is zo mooi en schattig. Mama, die zich afvraagt waarom het toch zo moeilijk moet, waarom, zelfs binnen één taal, een letter op twee manieren geschreven en soms wel drie manieren uitgesproken dient te worden. Hoe leg je de onlogica van taal uit aan een vijfjarige?

Zin voor zin, onder zijn verhaal, typ ik de juiste spelling. Met Tijm op schoot leg ik uit, kijk, auto schrijf je zo, met een a en een u aan het begin, maar wel een o, eentje maar, aan het eind. Je zegt ootoo, maar schrijft auto.

Boos kijkt hij me aan. Nee mama, dat van jou moet weg, dat vind ik niet mooi. Ik wil het schrijven zoal ik het wil, zoals ik het zeg. Niet zoals jij het doet. Haal weg.

Ik delete mijn nette, correcte zinnen en laat zijn speelse staan. We printen, Tijm tekent, en het wordt een prachtig boek. Spellen? Dat mag de juf hem leren, volgend jaar, in groep drie. Nu is schrijven nog spelen.